In het licht van de beelden waarmee wij iedere avond via onze telefoons, computers of televisies geconfronteerd worden is heel veel absurd. Neem zoiets eenvoudigs als tandenpoetsen. Het met één hand schoon poetsen van de tanden staat in schril contrast met de afgehakte hoofden, ouderloze kinderen of tot tranen toe geroerde moeders die wij op de telefoons in onze andere hand zien. De beelden verschijnen op een armlengte afstand, toch blijft het nieuws mijlenver weg. Na het poetsen nog even flossen en daar gaan de beelden weer, veilig opgeborgen in de oneindige dieptes van de broekzak.
Wen er maar aan, vertellen wij onze kinderen. Dit is de wereld. Sla de krant anders een dagje over, adviseren onze psychologen. Knijp de ogen dicht. Maar het nieuws komt dichterbij!, repliceren onze columnisten. Het duurt niet lang of wij zijn nieuws.
Of we nu onze hoofden onder de dekens verstoppen of al het nieuws opslokken, het is niet gemakkelijk. Het is overigens nooit gemakkelijk geweest. Voor sommige beroepsgroepen verandert er alleen niet veel. De huisarts krijgt nog steeds patiënten, de buschauffeur maakt nog steeds zijn rit en ook de bakker blijft zijn brood bakken. Voor andere vakgebieden is er meer aan de hand. Zo schrijven journalisten zich suf. Critici - wie is er tegenwoordig geen criticus? - wijzen met hun vingertjes naar de andere kant van de streep. Politici proberen de boel ofwel uit elkaar te drijven ofwel bij elkaar te rapen.
Maar de kunstenaars, waar zijn zij? Wat doen zij in deze veranderende wereld? De kunstenaar leeft net als een ieder van ons in een liberale wereld van markt en strijd. Zegt de ene kunstenaar nee tegen een tentoonstelling omdat hij of zij van het hongerloontje niet rondkomen kan, dan schiet een andere grijpgrage kunstenaar te hulp en vult de ruimte. Kunstacademies produceren kunstenaars als zijn het fabrieken. En zoals veel in onze wegwerpmaatschappij verdwijnen de kunstenaars net zo gemakkelijk als ze komen. Het zwarte gat na de academie is in de praktijk voor anderhalf tientje per uur achter de bar in het café. Slechts een kleine groep heeft een toekomst in het vak en binnen die kleine groep kiest een groot deel voor de weg van de commerciële galerie. De centen zijn simpelweg broodnodig. Eerst vreten dan moraal, zei Brecht in een volgens sommigen vergelijkbare tijd.
Voor geëngageerde, maatschappelijke kunst is weinig plek. Presentatieruimtes die kritische reflectie stimuleren worden door rechtse regeringen gekort. Opleidingsinstituten waar filosofisch of maatschappelijk denken wordt gestimuleerd zwichten voor de marktwerking en veranderen van koers. Een klein aantal kunstenaars kan een maatschappelijke praktijk opbouwen, maar van enig groepsgevoel of stroming is geen enkele sprake.
Ben ik te negatief? Noem één kunstenaar die recentelijke een bijdrage aan het maatschappelijke debat heeft geleverd. ‘Daan Roosegaarde is een goede kunstenaar’, zei een familielid van mij een half jaar geleden. Is dat hoe de kunstenaar vandaag de dag zou moeten zijn? Televisiegeniek met de gulle lach en het algemene verhaal? Hand in hand met het bedrijfsleven? Zijn sterrendom - of is de arme jongen inmiddels van zijn voetstuk gevallen? - zegt meer over de tijdgeest van het door de regering gestimuleerde culturele ondernemerschap dan over de kwaliteit van zijn werk.
Dat deze ondernemer deze weg kiest is overigens zijn goed recht. Maar wat zijn de andere mogelijkheden voor de kunstenaar vandaag de dag? Gaat hij met spandoeken de straat op? Schrijft, drukt, deelt hij pamfletten uit? Verschijnt onze kunstenaar op televisie en verkondigt hij het Woord? Nee?
Een jaar geleden ontmoette ik bij toeval Kim. Kim woont op een stuk grond van een boer vlak buiten de stad. In ruil voor werk in en rond de boerderij verblijft ze in een van zijn schuren. De boer is op leeftijd en kan haar hulp goed gebruiken. Zij vindt het op haar beurt fijn hier omringd te zijn door de landschappen zoals Jacob van Ruisdael ze eens schilderde. Nu met gigantische elektriciteitsmasten in hun midden, ze ziet er de schoonheid wel van in.
Opgeleid aan de bekendste kunstacademie van het land zag Kim vroeg in dat het individualisme dat daar gepredikt werd niet voor haar bestemd was. Het idee van het geniale individu vindt zij ijdel en irrelevant, achterhaald. ‘Hoe kunnen we in deze wereld, die wij als een godsgeschenk hebben gekregen, die wij met zijn allen bewonen en nu zo hardhandig misbruiken, hoe kunnen wij ons bezig houden met de verheerlijking van het individu?’
Indertijd had zij voor de kunstacademie gekozen omdat ze dacht dat daar een alternatieve route lag. Zij wilde het ‘anders’ doen, al wist ze toen nog niet wat dat andere precies was. Ze kwam er vooral achter dat ze met haar werk de rijken zou voeden en die rijken, die zouden haar weer voeden. Zo zou ze in een vicieuze cirkel terecht komen en daar is ze vroegtijdig uitgestapt. Via een baantje in de thuiszorg heeft ze de boer leren kennen en niet veel later is ze zijn schuur in getrokken. Dat is nu drie jaar geleden.
In het begin was het wennen. Het platteland lijkt idyllisch, in de praktijk is het leven er hard, de winters zijn er koud. Ook was het niet het huisje-boompje-beestje wat haar trok. Met ‘een kip en een ei, iedereen blij’ zou ze de wereld niet veranderen, dat wist ze vanaf het begin. Ze trok het land in, niet om de wereld gedag te zeggen, maar om, Thoreau indachtig, twee stappen vooruit te kunnen gaan. ‘De toekomst’, zegt ze, ‘is waar het mij om gaat.’
Van de boer op leeftijd kon ze geen hemelbestormende ideeën verwachten en dus begon ze, deels tegen de eenzaamheid, haar vrienden uit te nodigen. Voor wie een nachtje wilde blijven had ze een matras en een deken. Geregeld stond er een grote pan soep op het vuur. Twee maanden logeerde een verdwaalde Irakees bij haar, weggelopen uit een azc. Totdat een buurman een paar honderd meter verderop hem werk aanbood en hij weer vertrok. Nu drinken ze in zijn pauzes samen een kop thee.
Vervelen hoefde Kim zich niet. Er was bijna altijd iemand op bezoek en er was altijd wat te doen. Langzaam veranderde het stuk grond van de boer in een bedrijvig terrein. Zijn beesten werden verzorgd, de stallen werden schoon gehouden. Iedereen was welkom en iedereen kon een bijdrage leveren, zolang het maar over het verbeelden van een toekomst gaat.
‘De verbeelding wordt onderschat.’, zegt ze geregeld. ‘Met de komst van het internet zijn we de kracht verloren ons in te beelden. Eén keer klikken en we zijn op een savanne in Afrika. Eén keer googelen en een Japanse film verschijnt ons voor ogen.’
‘We hebben de verbeelding nodig. We moeten kunnen en durven dromen. We moeten ons alternatieven voor kunnen stellen. Zolang we dat niet doen zal er niks veranderen. Het kost moeite, het kost kracht, want de verbeelding komt niet vanzelf. Zij moet gestimuleerd worden. De verbeelding moet getraind worden. Daarna kan de werkelijkheid volgen.’
En het is werkelijk een waar wonder wat er onder haar handen is ontstaan. Het stuk land van de boer is veranderd in een klein Utopia. Over het hele terrein heeft Kim hoekjes gecreëerd waar je in alle rust de fantasie kunt laten gaan. Er zijn tekenvellen en schilderdoeken. Verspreidt over het terrein liggen schriftjes waar aantekeningen en gedichten in staan. En altijd kan de een doorgaan waar de ander is gebleven, aan eigendom of copyright doen ze niet.
Er staat daar op het erf een schilderij, het is ronduit absurd. Ik zal het proberen te beschrijven. Op een stenen blok, aan een tafel die lichtjes bol staat, zit een wezen. Het is voor de helft radio, voor de helft kat. Met een bionische poot, harig, maar met een stekker als klauw, bladert het beest door een boek. Waar normaalgesproken de bladzijdes zitten steken platgedrukte hersenen uit het boek. Vanuit een van die hersenen loopt een tekstballon naar de linkerbovenhoek van het schilderij. Denk verder dan het eigen brein klein is staat er in dikke rode letters.
Het is een bizar doek, surrealistisch. Onrealistisch ook, maar dat deert Kim niet. ‘Lang leve de waanzinnige, lang leve de zinnige waan!’ Het doet haar pijn als ze bedenkt dat mensen met iets andere ideeën platge-drugged worden en als kasplantjes weggestopt worden. Ze hekelt het Nederlandse ‘doe maar normaal’. Ze gelooft zelfs dat de psychiatrie, zoals de meesten weten beïnvloed door de farmaceutische industrie, er mede verantwoordelijk voor is dat alternatieven voor een nieuwe wereld de kop in worden gedrukt. ‘Wie schrijft de sci-fi van de 21ste eeuw?’
Twee meisjes uit een dorp in de buurt hebben deze taak op zich genomen. Ze kwamen voor de huiswerkklas, maar zijn inmiddels niet meer van het terrein weg te denken. Kim is ze in hun schrijfproces gaan begeleiden. Op zaterdag laten zij haar zien wat ze geschreven hebben en op zondag geeft zij hen commentaar op de tekst. Een van hen had paranoïde, conspiracy theory-achtige ideeën, maar nadat Kim ze Ursula K. Le Guin heeft aangeraden hebben ze het verhaal bijgestuurd.
Want het is Kim nooit idealistisch genoeg. Ook op naïviteit kijkt zij niet neer. ‘Het probleem tegenwoordig is dat alles in de openbaarheid gebeurt. Overal staan camera’s op en alles moet altijd direct gedeeld worden. Vooruitstrevende ideeën kunnen zo niet ontstaan. We krijgen de tijd niet meer om onze gedachten te laten gaan.’
Sociale media, Twitter en selfies houdt Kim daarom liever buiten de deur. Soms komen er nieuwe mensen het terrein op en die beginnen direct te fotograferen. Kim verzoekt ze altijd vriendelijk doch dwingend hun telefoons weer in hun broekzakken te stoppen. ‘Het is ongelofelijk,’ zegt ze, ‘heb je hier ook Wi-Fi is een van de eerste vragen die ik krijg.’
Inmiddels weet Kim dat hun houding verandert als ze hier wat langer zijn. De neef van de boer bijvoorbeeld, hij kwam met kerst, was niet van zijn telefoon weg te slaan, maar zie hem nu. Hij heeft het klushok van de boer tot computerlokaal omgetoverd en geeft cursussen voor wie wil. Ze hebben hun eigen server gebouwd en zijn met een alternatieve zoekmachine bezig. Een van de meisjes die daar veel te vinden is wierp laatst een interessant balletje op. ‘Jan’, zei ze, ‘kunnen wij geen nepnieuws maken? Kunnen wij niet doen alsof de wereld er mooier uit ziet dan zij er in werkelijkheid uitziet? Kunnen wij geen positieve verhalen de wereld in sturen?’
Het was voor mij het moment om naar huis te gaan en dit stuk te schrijven. Ook al weet ik dat Kim het niet met me eens is. ‘Ik wil niet dat je over me schrijft. Ik wil geen verhaal worden. Ik ben klaar met de verhalen. Ik ben klaar met het theater. Dit is geen voorstelling waar een recensent een aantal sterren op plakt.’
Lang heb ik over haar woorden nagedacht en ik ben het met haar eens. Ik realiseerde me alleen dat als ik haar verhaal niet zou opschrijven Kim er überhaupt niet zou zijn.